De boekhandel van Teheran

Auteur: Marjan Kamli
Isbn: 9789026350573
Uitgever: Ambo|Anthos
Aantal pagina’s: 365
Oorspronkelijke titel: The Stationary Shop

Een boek dat over een boekhandel gaat, kán ik gewoon niet laten liggen! En helemaal niet als het zich afspeelt in die mooie, exotische wereld van het Midden-Oosten, met al zijn bedwelmende geuren en kleuren. Ik heb al veel verhalen gelezen die zich afspelen in Iran en iedere keer opnieuw word ik meegezogen in de mooie zinnen en levendige beschrijvingen van auteurs als Khaled Hosseini, Kader Abdolah, Pierre Jarawan, Susan Abulhawa en anderen.
Ook Marjan Kamali stelt niet teleur. Zij werd geboren in Turkije en haar ouders zijn afkomstig uit Iran. Ze weet dus waar ze het over heeft als ze de de sfeer en de couleur locale in Teheran beschrijft. Net als zijzelf, verhuist haar hoofdpersoon naar Amerika, waar zij in eerste instantie maar moeilijk aan de platte cultuur kan wennen, gewend als zij is aan de hoffelijkheden en beleefdheden in haar cultuur en de overvloedig gekleurde en gekruide gerechten die daar bereid worden.

De jongen die de wereld wil veranderen
In het kleine schrijfwarenwinkeltje van meneer Fahkri, waar zij elke dag na schooltijd te vinden is, ontmoet Roya Khanom Bahman Aslan. ‘De jongen die de wereld wil veranderen’, noemt meneer Fahkri hem.
‘Onze lotsbestemming staat bij de geboorte op ons voorhoofd geschreven’, zegt Roya’s moeder altijd. ‘Je kunt het niet zien of lezen, maar het staat er toch echt in onzichtbare inkt, en het leven volgt dat pad, wat er ook gebeurt.’ En vanaf hun eerste ontmoeting weet Roya dat Bahman haar lotsbestemming is. Het is liefde op het eerste gezicht en al snel maken de twee trouwplannen, die echter voortdurend worden gedwarsboomd door Bahman’s moeder.
Op de dag dat ze hun huwelijk willen regelen bij het Bureau voor Huwelijken en Echtscheidingen verschijnt Bahman echter niet op het plein waar ze afgesproken hebben. Roya zoekt hem overal, maar hij is nergens te vinden. Tot overmaat van ramp komt ze in een verschrikkelijke coup terecht. Haar leven stort in en ze heeft het gevoel dat ze nooit meer gelukkig zal worden. Wekenlang zoekt ze naar Bahman, maar tevergeefs. De rest van haar leven zal ze zich blijven afvragen waarom Bahman niet kwam opdagen en waarom hij haar in de steek gelaten heeft.

Lotsbestemming
Samen met haar zus vertrekt Roya naar Amerika om daar te gaan studeren. Daar ontmoet ze Walter Archer en ze valt voor zijn onverstoorbare rust en betrouwbaarheid. Bahman vergeten kan ze niet, maar misschien is dit leven in Amerika met Walter haar nieuwe lotsbestemming. Ze trouwen en gaan in Boston wonen. Opnieuw krijgt Roya te maken met een groot verlies en ze is er zeker van dat er nooit een einde zal komen aan haar verdriet.
Totdat ze op een dag een schrijfwarenwinkel binnenloopt en in één klap weer terug is in het schrijfwarenwinkeltje van meneer Fahkri. Daar doet ze een verrassende ontdekking en na veertig jaar kan ze eindelijk haar geliefde Bahman weer in haar armen houden. De jongen die de wereld wilde veranderen, maar daarin werd gedwarsboomd door de omstandigheden, heeft uiteindelijk wel degelijk de wereld veranderd.

Brieven
De vertelling wordt afgewisseld met brieven van Bahman aan Roya, die zij echter nooit te lezen krijgt, en met het verhaal van meneer Fahkri. Op die manier wordt voor de lezer langzaam duidelijk wat een tragedie zich heeft afgespeeld in het leven van Bahman en meneer Fahkri en wat dat voor gevolgen heeft gehad voor Roya.

Een hartverwarmend en ontroerend verhaal, gekruid met de kleuren, geuren en smaken van het Midden-Oosten. Over liefde, lotsbestemming, verdriet en troost, doorweven met perzische poëzie. Mooi en gevoelvol geschreven.

Kijk naar de liefde
Hoe zij verknoopt raakt
met degene die verliefd wordt


Kijk naar de geest
Hoe zij versmelt met de aarde
En haar nieuw leven geeft.

Wie omkijkt


Auteur: Jeanine Cummins
Oorspronkelijke titel: American Dirt
ISBN:
9789023959489
Uitgever:
Mozaiek
Verschijnt:
februari 2020

Een migrant kan alles verdragen, er is maar één ding wat telt: overleven. Ook als anderen sterven tijdens de reis naar vrijheid ga je door. Zonder om te kijken.
Maar zelfs als je dreigt je menselijkheid te verliezen, blijkt er toch, diep verborgen, een reservoir te bestaan waar rouw en verdriet zich schuil houden. En als die tevoorschijn komen, begraaf je ze ergens, diep in de woestijn. En je laat jezelf achter om de grens over te steken en vrij te zijn.
Om vervolgens tot de ontdekking te komen dat je bent gevolgd: 19 dagen lang, 1626 mijlen ver.

Wat doet het met je als je van het ene op het andere moment alles kwijtraakt, je thuis, je familie en alles wat vertrouwd en zeker is, en je met je moeder op de vlucht moet om aan je belagers te ontkomen? De achtjarige Luca heeft alleen nog maar zijn vaders pet en die wil hij nooit meer afzetten, omdat die naar zijn vader ruikt. Samen met zijn moeder Lydia is hij de enige overlevende van het bloedbad dat een drugskartel aanricht op een familiefeestje. Hun enige hoop is om naar el norte, het noorden te komen, weg uit Mexico, de grens over naar los Estados Unidos, de Verenigde Staten, in de hoop daar een nieuw leven te beginnen. En de enige manier om daar te komen is bovenop een goederentrein, een levensgevaarlijk monster, dat al vele levens geëist heeft en daarom La Bestia genoemd wordt.

Ze ontmoeten twee bloedmooie zusjes die ook op de vlucht zijn en met wie ze verder trekken. Samen vormen ze een nieuwe, kleine familie, verbonden door hun onuitsprekelijke trauma’s.

Trauma
Luca’s trauma; de strijd tussen willen vergeten en willen herinneren is hartverscheurend.
Hij heeft dingen gezien, gehoord en gedaan, die geen kind van die leeftijd mee zou moeten maken. Feilloos voelt hij aan wanneer er gevaar dreigt en al even feilloos doorziet hij de pogingen van zijn moeder om hem af te leiden in gevaarlijke situaties. Toch gedraagt hij zich tijdens de reis buitengewoon heldhaftig, waardoor hij zijn moeder en zijn reisgenotes meerdere malen uit de problemen redt.
Maar Luca weet dat zodra hij in veiligheid is, de monsters tevoorschijn zullen komen, vergezeld van een horde nieuwe monsters, die zich tijdens de reis bij hen gevoegd hebben.

Kun je ooit vrij zijn?

Dit boek brengt in beeld wat migranten, overal ter wereld, meemaken als ze alles moeten achterlaten wat ze hebben en moeten vluchten. Omdat hun leven op het spel staat. Nergens ben je veilig, je kunt niemand vertrouwen en mensen maken misbruik van je. Dit zijn mensen zoals wij. Getekend door gruwelijke trauma’s, vluchtend voor hun leven. Ze hebben niets anders dan de spullen die ze bij zich dragen en soms worden die hen zelfs nog afgenomen. Zijn wij bereid hen op te nemen, hun wonden te verzorgen en ze een tweede kans te geven?
Een indringend en hartverscheurend boek!

(Met dank aan de uitgever voor het vooruitleesexemplaar)

Sonnet

Laatst was ik op een Literatuurdag en volgde daar een workshop Poëzie. We begonnen naar aanleiding van één beginregel aan het schrijven van een gedicht. Na vier regels was de workshop afgelopen en degene die ons onderwees daagde ons uit om er een (modern) sonnet van te maken. Hier is mijn probeersel, ik heb het ‘Levensweg’ genoemd:

Kleuren dwarrelen als blaadjes naar beneden,
Het pad loopt steil omhoog.
Ooit dansten we hier als kinderen
Nu wijzen doodse takken ons mistroostig na.

De zomer vlucht verbaasd voorbij,
Het licht is koud, het bos is donker
Witte nevelslierten kringelen naargeestig rond
Op zoek naar prooi om zich aan vast te klampen.

Moeizaam bereiken we de top;
Voor ons plots een weidsheid, die alles overziet.
De zon tekent aan de horizon strepen van licht.

Kleuren dwarrelen omhoog,
Een pad kronkelt naar beneden.
We gaan op weg, het leven tegemoet.

Regenbogen

Wat als de maan puur zilver was,
De zon van vloeibaar goud.
En de sterren diamanten,
Gloeiend van binnen,
maar buiten ijskoud.

De platina planeten
met hun ringen van saffier
flonkerend in hun banen,
te zien vanaf hier.

En als de aarde dan van koper was,
de zeeën van turkoois,
en de hemel van robijn,
dan zou alles regenbogen zijn.

God

Afgelopen week zat ik ’s ochtends vroeg in de bus en het was buiten zo mooi! De zon bescheen de bomen met hun herfstkleuren en het leek net of God er vanuit de hemel met Zijn ogen op scheen. Dat inspireerde mij tot de volgende woorden:

Is de zon Gods oog

en knipoogt hij met de maan?

Dansen de planeten

om hem heen in hun baan?

Strooit hij soms sterren in het rond,

En raken die dan de grond?

Zijn de wolken zijn haren,

als watten zo zacht,

en is de regenboog zijn mond

waarmee hij naar ons lacht?

Is de donder zijn woede,

De storm storm zijn genies,

en als hij ons aanraakt

voelt dat als de zomerbries?

Wijzen de bomen met hun takken

naar hem omhoog?

Kan hij de bergen pakken?

Of woont hij niet zo hoog?

Woont hij soms beneden

in de diepste zee?

En hoe kun je daar komen?

Gaat hij dan met je mee?

Hij is eindeloos ongrijpbaar,

maar toch ook zo dichtbij.

Het is haast niet te begrijpen,

Ik kan er echt niet bij.

Buitenbeentje

Dapper en eenzaam staat hij daar,
Te midden van zijn soortgenoten
Een buitenbeentje is hij wel,
Met zijn lichte kleurtje.

Zijn bruine neefjes
drommen samen
Misschien praten ze over hem,
Lachen hem uit
Om zijn lichte huid.

Toch staat hij daar
Als een lichtend lampje,
Fier op zijn plek
Zijn licht valt op hun hoedjes.
Ze merken het niet.
Zijn druk
Met kijken naar hun voetjes.

Zomer

Af en toe maak ik ook wel eens een gedichtje. Vandaag was een prachtige zomerdag en dat inspireerde me tot het volgende gedicht:

Woeste hoogten

groene velden

bomen, netjes in ’t gelid.

Heidevelden

waterlanden

vissers aan de waterkant

Blauwe luchten

wolkenvelden

hier en daar een boerderij.

Zonnebloemen

korenvelden

koeien in het weideland.

Alles is zo mooi en geurig

in de warme zomerzon

Kon het altijd maar zo blijven

eeuwig zomer,

altijd zon.

Zon, Zee & Strand

Wat doe je in de vakantie op een dag waarop de temperatuur oploopt tot tegen de veertig graden en je niets anders kunt doen dan in je relatief koele huiskamer afwachten tot je weer naar buiten kunt zonder ter aarde te storten? Ik kan maar één ding bedenken: naar zee! En het liefst op een eiland! Ik stop wat spullen in een fietstas, pak de trein naar Den Helder en wacht daar op de bus die me naar de veerboot zal brengen. Een jochie van een jaar of zes staat met zijn moeder en zusje ook te wachten. Hij weet zeker dat dit de goede bus is, want er staan twee drieën op. Aan een wachtende meneer vraagt hij of die soms weet waar de buschauffeur blijft? De meneer weet het ook niet, hij denkt dat de chauffeur even een bakje patat aan het eten is. Het jochie roept naar zijn moeder dat de buschauffeur nog niet komt, want die is even een bakje patat aan het eten. De andere wachtenden gniffelen. Op een bankje zitten een aantal mensen. Het jochie wurmt zich er vrijmoedig tussen en begint een gesprek met zijn buurman. Dan arriveert de buschauffeur en doet de deuren van de bus open. De mensen beginnen in te stappen. ‘Is dit de boot naar Texel?’ informeert het ventje op luide toon. ‘Nee’ zegt de buschauffeur, maar ik ga wel naar de boot’. Het jochie roept naar zijn moeder dat deze bus niet naar Texel gaat, maar wel naar de boot. ‘Stap maar in’, roept zijn moeder terug. Het kereltje gaat pal achter de chauffeur zitten, zodat hij goed kan zien of ze er al bijna zijn. Ondertussen voert hij op luide toon een gesprek met de buschauffeur, tot groot plezier van de andere passagiers. Als we er bijna zijn roept hij naar zijn moeder, die iets verder naar achteren zit, of hij op het knopje mag drukken. Dat mag. Maar hij kan er net niet bij en rolt bijna door de bus heen als die een bocht maakt. Als hij eindelijk het knopje heeft bereikt, heeft er al iemand anders op gedrukt. Even kijkt hij verbaasd. Dan vraagt hij aan iedereen in zijn buurt: ‘Heb jij al gedrukt?’ Hilariteit alom in de bus. Inmiddels zijn we bij de eindhalte en ik laat me door de stroom passagiers meevoeren de boot op. Het duurt niet lang of de boot zet zich in beweging, begeleid door krijsende meeuwen, die vlak boven de passagiers langs scheren in afwachting van het lekkers dat ze toegeworpen krijgen. Boven zee hangt een vochtig waas en al is het behoorlijk plakkerig op de boot, het is er in elk geval koeler dan in het midden van het land.

Als ik van de boot afkom huur ik een fiets en rijd het eiland op. In de gloeiende hitte fiets ik over het fietspad door de duinen. De fluwelen geur van duinroos omringt me en ineens ben ik weer een meisje van zes, dat op haar rode fietsje door de duinen rijdt, de hand van haar vader in haar rug, op weg naar zee. Even later rijd ik de koelte van het bos in en snuif de heerlijke warmzoete geur van een zomerbos op. Opnieuw word ik overspoeld door jeugdherinneringen, van vakanties in het bos. We speelden urenlang verstoppertje, speurden naar konijntjes en plukten bosbessen. Halverwege stop ik bij een charmant bospaviljoen. Ik ben helemaal bezweet en werk een flesje water en een bakje aardbeien weg. Ondertussen geniet ik van een spelend kindje in de zandbak, dat een heel verhaal tegen zichzelf vertelt over de graafmachine waar hij mee aan het spelen is. Hij doet me denken aan mijn zoon toen hij klein was, die kon ook zo opgaan in zijn spel. Als zijn ouders hem roepen om mee te gaan naar oma, geeft hij luidkeels te kennen dat hij daar geen zin in heeft. ‘Nee, nu niet naar oma’, mompelt hij tegen zichzelf ‘spelen in de zandbak!’

Ik stap weer op de fiets en op mijn dooie gemak rijd ik door het bos naar de Koog, waar mijn hotel is. Daar aangekomen gooi ik mijn spullen op het bed, trek mijn bikini aan en haast me naar het strand. Het is nog een hele klim over het duin, maar die eerste aanblik van de zee maakt alles goed. Onder een stralend blauwe lucht met hier en daar een doorzichtig wolkenflardje buitelen schuimende golven over elkaar heen het strand op. Meeuwen krijsen in de lucht en het strand is bezaaid met bontgekleurde windschermen en parasols.

“Toen de zee ontstond,

wie heeft toen haar grenzen vastgesteld?

Ik liet wolken zweven boven de zee,

en Ik bedekte het water met duisternis.

Ik stelde de grenzen van de zee vast.

Ik sloot haar op achter deuren met grendels.

Ik zei: “Tot hier mag je komen – niet verder.

Tot hier mogen je golven slaan.”

Het zand brandt onder mijn voeten als ik van het plankier afstap en ik ploeter zo snel mogelijk door het mulle zand naar de natte vloedlijn. Een eindje verderop vind ik een rustig plekje, niet al te ver van de zee. Snel leg ik mijn handdoek neer haast me naar het water. Het sist nog net niet als ik erin loop en het duurt even voordat mijn oververhitte lichaam aan die grote temperatuurverandering is gewend. Dan geneest een grote golf mij in één klap van mijn koudwatervrees. Proestend kom ik weer boven water en spuug wat zout water uit. Ik laat me op mijn rug wiegen door de golven. Door mijn halfgesloten wimpers glinsteren kleine vlekjes zon. In de verte ronkt een motorboot en op de achtergrond klinkt het geluid van spelende kinderen. Ik kan hier wel uren zo blijven drijven! Als ik een beetje met mijn armen door het water heen en weer maai voel ik ineens iets in mijn vinger knijpen en als ik naar mijn hand kijk zie ik dat er een krabje aan hangt. Ik slaak een gil en zwaai het krabje met een boog weer terug het water in. Dan zie ik dat er een kwal rakelings langs mij heen drijft. Snel maak ik dat ik uit het water kom. Ik ga op mijn handdoek zitten om op te drogen. De zee glinstert zilver in het zonlicht. Het water trekt zich steeds verder terug en meeuwen schuimen de vloedlijn af naar een lekker hapje. Ik laat me achterover zakken en sluit mijn ogen. Het geluid van de golven die op het strand spoelen maakt me slaperig. Ik snuif genietend de zilte geur op en ben simpelweg gelukkig.

De Kaart Van Zout En Sterren

Auteur: Jennifer Zeynab Joukhadar

Uitgever: Ambo Anthos

Aantal pagina’s: 408

Isbn: 9789026346170

Korte samenvatting: Het verhaal van de Syrische Nour, die met haar moeder en zussen moet vluchten voor de oorlog in Syrië. De reis die Nour maakt komt overeen met de reis van Rawiya, de hoofdpersoon in de verhalen die haar vader haar altijd vertelde.

Zo op het oog lijkt dit verhaal een Perzisch sprookje: met fluweelzachte woorden en beschrijvingen tekent Jennifer Zeynab Joukhadar de verhalen van Rawiya en Nour. Maar achter dit sprookje verbergt zich de gruwelijke werkelijkheid die Syrische vluchtelingen meemaken op de vlucht voor de oorlog en het geweld in hun zo geliefde vaderland. Allesdoordringend is de pijn die Nour ervaart als haar vader sterft, terwijl het gezin nog in Amerika woont en later, als het huis in Homs, waar ze met haar moeder en zussen is gaan wonen om bij hun familie te zijn, wordt gebombardeerd. Haar zus Hoeda raakt levensgevaarlijk gewond en het gezin moet een lange en gevaarlijke reis afleggen om in veiligheid te komen. De gebeurtenissen onderweg veranderen hun levens en hun persoonlijkheid voorgoed. Net zoals Rawiya moet Nour veel moeilijkheden doorstaan om weer herenigd te worden met haar moeder. De littekens die ze daarbij oplopen zullen voor altijd zichtbaar blijven:

“Het leven vergiet bloed en laat zijn sieraden achter in onze huid.”

Tijdens haar vlucht leert Nour een belangrijke les: niemand kan je land of je naam uit je hart weg nemen.

‘Thuis is hier.’ Ik teken een kring in de lucht die ons allemaal omvat (…) Dan wijs ik naar mijn hart en naar mijn eigen tong. ‘Thuis is dit’, zeg ik. ‘Dat kan niemand ons afpakken.’

Op meerdere manieren doet dit boek aan een sprookje uit Duizend-en-één-nacht denken: De manier waarop het landschap beschreven wordt en het poëtische taalgebruik bijvoorbeeld. Elk hoofdstuk in het boek begint met een gedicht in de vorm van het land en de plaats waar het over gaat. Uit literatuur die ik eerder heb gelezen van schrijvers met een Perzische achtergrond weet ik dat gedichten daarin een belangrijke plaats innemen. Verder zijn er de beschrijvingen over lange reizen, woestijnvolken, prachtig gekleurde kleden en juwelen. De vogel Roc en de reuzenslangen zijn figuren die ook voorkomen in het verhaal over Sinbad de Zeeman. Toch gaat onder dit alles een vreselijke werkelijkheid schuil. Samen met Rawiya kun je je afvragen wat er te leren valt van dit alles, van de gebrokenheid, de chaos:

‘We hebben de gewonde, schitterende wereld gezien, haar bergen, haar rivieren, haar woestijnen. Valt er iets van te begrijpen?’ (…) ‘Moet er lering uit worden getrokken?’ vroeg Al-Idrisi. ‘Misschien gaat het verhaal telkens verder. De tijd gaat op en neer als een eeuwig ademende long. De weg komt en gaat, en het leed ook. Maar de generaties van mensen, sommige aardig en andere wreed, zullen blijven bestaan onder de sterren.’

Sterren, het zout van de zee en het zout van tranen, spelen een belangrijke rol in dit verhaal. Ze vertellen van eeuwen van leed en verdriet, maar ook van hoop. Meer nog dan De bijenhouder van Aleppo, spreekt dit verhaal tot de verbeelding en raakt het je rechtstreeks in het hart!