Regenbogen

Wat als de maan puur zilver was,
De zon van vloeibaar goud.
En de sterren diamanten,
Gloeiend van binnen,
maar buiten ijskoud.

De platina planeten
met hun ringen van saffier
flonkerend in hun banen,
te zien vanaf hier.

En als de aarde dan van koper was,
de zeeën van turkoois,
en de hemel van robijn,
dan zou alles regenbogen zijn.

God

Afgelopen week zat ik ’s ochtends vroeg in de bus en het was buiten zo mooi! De zon bescheen de bomen met hun herfstkleuren en het leek net of God er vanuit de hemel met Zijn ogen op scheen. Dat inspireerde mij tot de volgende woorden:

Is de zon Gods oog

en knipoogt hij met de maan?

Dansen de planeten

om hem heen in hun baan?

Strooit hij soms sterren in het rond,

En raken die dan de grond?

Zijn de wolken zijn haren,

als watten zo zacht,

en is de regenboog zijn mond

waarmee hij naar ons lacht?

Is de donder zijn woede,

De storm storm zijn genies,

en als hij ons aanraakt

voelt dat als de zomerbries?

Wijzen de bomen met hun takken

naar hem omhoog?

Kan hij de bergen pakken?

Of woont hij niet zo hoog?

Woont hij soms beneden

in de diepste zee?

En hoe kun je daar komen?

Gaat hij dan met je mee?

Hij is eindeloos ongrijpbaar,

maar toch ook zo dichtbij.

Het is haast niet te begrijpen,

Ik kan er echt niet bij.

Buitenbeentje

Dapper en eenzaam staat hij daar,
Te midden van zijn soortgenoten
Een buitenbeentje is hij wel,
Met zijn lichte kleurtje.

Zijn bruine neefjes
drommen samen
Misschien praten ze over hem,
Lachen hem uit
Om zijn lichte huid.

Toch staat hij daar
Als een lichtend lampje,
Fier op zijn plek
Zijn licht valt op hun hoedjes.
Ze merken het niet.
Zijn druk
Met kijken naar hun voetjes.